De Bontemantel was meer dan 1000 jaar geleden een boerderij op een oeverwal van de Burdine.
De Bontemantel was meer dan 1000 jaar geleden een boerderij op een oeverwal van de Burdine. Sytse Keizer

De eerste Bildtse Wassenaar

De Bouckhorst kronieken (laatste deel Proloog)

Hein Jaap Hilarides

Na de dood van hun vader nam Georg het bestuur van zijn broer over en werd landsheer van Friesland. Georg sloot een overeenkomst met Zuid-Hollandse edelen om de aangewassen weide- en bouwlanden beter te beschermen en te verkavelen. De dijkwerkers hoogden de Monnikendijk (later Oudebildtdijk) op en groeven aan de binnenkant van de dijk een vaart tot aan de Holle Rijd.* Na het leggen van zijlen en sluizen verpachtten de Hollandse edelen de grond voor de hertog aan andere edelen uit Zuid-Holland. Kort na de verkaveling van 't Bildt woedde er een zware storm met een dijkdoorbraak als gevolg. Het wilde water spoelde kloosterschuren en huizen weg alsof het scheepjes waren en de doden spoelden uit de graven. Overbodig te melden dat de vloed gepaard ging met veel verlies van vee en graan.

In het jaar 1515 verkocht hertog Georg van Saksen de provincie Friesland voor honderdduizend gulden aan Karel V. De hertog had lang met de Groningers gestreden en steeds vaker te maken met invallen van de Geldersen. Daarom wilde hij van de heerlijkheid Friesland af. Zo werd Karel de nieuwe landsheer van Friesland. Harlingen was de eerste stad in Friesland die de hertog van Bourgondië onder Spaans bewind bracht. De Bourgondiërs deden net zoals de Saxers voor hen hadden gedaan. Ze trokken in het kasteel aan de haven en kregen controle over de zee.

't Bildt werd nu persoonlijk domein van Karel V. De vier heren uit Zuid-Holland die de dijk van de polder hadden verhoogd, waren de drie gebroeders Van Wijngaarden en Thomas Beuckelaer. Deze laatste was de rentmeester van Holland. Beuckelaer was getrouwd met een dochter van een de gebroeders Van Wijngaarden. Deze edelen hadden het land in kavels verdeeld en voorzien van vaarten en sluizen. De Hollandse edelen betaalden de hertog voor iedere vier morgen land een jaarlijkse pacht van vijf goudguldens. De grond verhuurden ze onder aan boeren. Dat deden ze in de hoop dat de huur van de boeren hun genoeg inkomsten zou opleveren. Maar de onderhuurders hielden het niet vol. De kluiten waren nog te koud en straf van aard en mede door wormen- en muizenplagen gaf de klei te weinig gewassen. Bovendien waren de dijken niet sterk genoeg om het zoute zeewater buiten te houden. De Hollandse edelen raakten verarmd en namen nog twee heren in hun genootschap aan. Zij heetten d’ Avila en Bontemantel. Zoals nog zal blijken, was de laatste een Wassenaar.

Karel V benoemde ook de eerste grietman van 't Bildt. Tjaerd van Burmania legde verantwoording af aan de rentmeester-generaal van Friesland. De grietman ontving de pacht van de landgebruikers. In zijn eerste jaar ontving van Burmania niets. Want de Geldersen vielen herhaalde malen het land binnen. Ze waren meester ter zee en beletten alle toevoer. De Geldersen belegerden Franeker, staken kloosterschuren in brand en bezetten klooster Mariëngaarde. Ze zeiden Friesland in haar oude staat te willen herstellen. Maar in werkelijkheid plunderden en roofden de Geldersen. Ze ontvoerden vele mensen en maakten grote buit.

Ook in het jaar 1517 haalde grietman Van Burmania geen huur binnen. De Geldersen vernielden twee kloosterschuren met alle tarwe, rogge, gerst en haver erin, en brachten zestien paarden, vierenveertig koeien, zestig schapen en vijfentwintig varkens om. Ze verbrandden een dozijn huizen en namen de bewoners gevangen of sloegen ze dood. Als gevolg van de strooptochten van de Geldersen keerden veel boeren niet op hun land terug.

Een jaar later legde de stadhouder ruiters en voetsoldaten op 't Bildt. De boeren konden weer veilig op het land wonen. Ze reinigden de akkers van stekels, distels en netels en verrichtten veel arbeid. Ze ploegden en zaaiden om het jaar daarop vruchten van de grond te hebben. De Bildtpachters verbeterden hun landen en konden door hun nijverheid de jaarlijkse pacht voldoen. De nieuwe boeren spaarden geld en werden talrijk en machtig. Toen de macht van de Spaanse vorst groter werd, moesten de Geldersen dan eindelijk wijken. Na het herstel van de rust bloeiden de velden van de kolonisten steeds meer op. Een paar Friese edelen bleven hier niet onverschillig onder. Ze schroomden dan ook niet om de Bildtlanden van de Spanjaarden onder te pachten. Hiervoor togen ze naar het Hof van Brussel. Daarna boden ze de landerijen aan de oude pachters te huur aan.

Een van die pachters was Barthout Willems, een telg van de Wassenaars. De gang van zaken kwam Barthout en de overige Bildtpachters vreemd voor. Ze sloegen de nieuwe huurvoorwaarden af en brachten de zaak voor het Hof van Friesland. Ze zeiden dat ze preferentie van pacht hadden. Bovendien hadden ze verbeteringen aan het land aangebracht die nooit waren vergoed. Het hof stelde de oude pachters in het gelijk. De Friese edelen moesten de kolonisten ongemoeid laten. Uiteindelijk zou de rentmeester-generaal de verpachting van de grond zelf op zich nemen.

(*) bron Billând Sytse Keizer 2022

4-VTH-3045, 12-01-2005, 08:47,  8C, 5268x11018 (2913+2673), 150%, MUSEONhard,  1/60 s, R91.4, G50.7, B49.5