500 n. Chr. De smalle bedding van de Burdine lag dicht langs Vrouwenparochie.
500 n. Chr. De smalle bedding van de Burdine lag dicht langs Vrouwenparochie. ArcGIS, Peter Vos

Een hagedis, haring en Radboud

DE BOUCKHORST KRONIEK


Hein Jaap Hilarides


In het jaar 513 kwamen in Dokkenburg negen mannen, drie vrouwen en zes kinderen om. Ze zaten in een kelder en werden vermoedelijk gebeten door een hagedis. Het huis werd verbrand en daarna vernam men geen kwaad meer.

Omtrent deze tijd schepte een dienstmaagd water uit een put. Toen gebeurde het dat zij een levende haring mee optrok. De dienstmaagd schrok en dacht aan wat afgod Stavo had voorspeld. Na het vuur, dat we in het jaar 155 hebben gemeld, zou wat kouds volgen, had die afgod gezegd.

Stavo had goed voorspeld. Friesland liep onder door de woeste zee en er vielen ongemeen grote hagelstenen. Sommige waren een halve voet breed en een hele voet lang. Een zware wind dreef de hagel voort, de dijken braken door, vele mensen en beesten verdronken en men begon weer terpen te maken.

Dagobert, de nieuwe koning van Oost-Frankrijk, wilde de Friezen onderwerpen. Koning Dagobert wilde ze tot het christelijk geloof brengen. Toen hij Soest in Westfalen belegerde, sloeg Yge Galema hem echter een stuk van zijn helm en enige hoofdharen af. Hierop moest Dagobert van zijn vader onmiddellijk naar Frankrijk terugkeren.

Radboud werd de zesde koning van de Friezen. Hij was onrustig en wreed en geneigd tot oorlog voeren. Koning Radboud nam het zwaar op dat zijn vader zo gewillig onder de Fransen had gestaan. Daarom wilde hij de landen die zij zijn vader hadden afgenomen met het zwaard terugveroveren. Koning Radboud trok op met een leger en veroverde Trajectum, nu Utrecht genaamd.

De bisschop van York stuurde toen twaalf geleerde monniken naar Utrecht. Zij maakten met een heilige ijver een aanvang met het onderwijzen van de heidense Friezen. Maar de Friezen hingen erg aan hun afgoderij en lieten de geleerde monniken niet toe om Gods woord te verkondigen.

Pipijn en de hertog van Brabant jaagden Radboud uit Utrecht. De koning verbleef zich vanaf die tijd als balling op een eiland. Hier bedreven hij en zijn volk grote afgoderij met de afgod Foste. Het gemelde eiland heette Fosteland.

Een bisschop kwam met brieven van voorschrijving van de koning van Frankrijk bij Radboud. Met zijn krachtige welsprekendheid won de bisschop veel volk en ook koning Radboud wilde nu gedoopt worden.

Radboud woonde in Medemblik en hij liep met de bisschop naar het meer.

‘Bisschop, waar zijn mijn voorouders eigenlijk gebleven?’ vroeg de koning toen hij een voet in het water had gezet. ‘Zij zijn gestorven zonder te zijn gedoopt.’

‘Zonder de kennis van Christus en de ware God is geen zaligheid te bekomen,’ antwoordde de bisschop. ‘Wie de heilige sacramenten veracht, komt in de hel.’

‘Wel,’ zei Radboud ruw, ‘het geeft mij veel meer aanzien en eer dat ik bij mijn voortreffelijke voorvaderen in de hel ben, dan dat ik bij een groep Christenen in de hemel kom.’

Hij trok zijn voet uit het water en beschimpte de bisschop.

Omtrent het jaar 728 nam de kennis van het Christendom in Utrecht zeer toe en Willibrord zond verscheidene leraren naar Friesland. Ze mochten vrij en veilig heengaan, maar konden bij de hardnekkige Friezen weinig doen. De blindheid van het volk en de zucht tot afgoderij was nog steeds te groot.

Het jaar daarop voer Karel Martel met een grote vloot schepen Friesland in. Martel had de opdracht om de Friezen te dwingen hun afgoderij te verlaten. Hij verwoestte en verbrandde de heidense kerkhoven en beelden, en plunderde het land.

Na deze overwinning liet bisschop Willibrord overal kerken bouwen. De Friezen vreesden de Fransen en durfden de Christenen niet meer tegen te gaan.

In het jaar 750 kwam er uit het noordwesten een vreselijk onweer. De buien met hagel en bliksem hielden drie dagen aan en zetten het land jammerlijk onder water. Op het Rode Klif rukte de wind vijfendertig zware bomen uit de grond en wierp ze in het water.

Relatieve zeespiegelstijging