"Hait met zijn laatste melkkarre op het Oosteinde, de latere Van Harenstraat" prive collectie

Van melkboerszoon naar professor

Algemeen

Het verhaal van het dubbeltje en het kwartje

Eens een Bildtker, altijd een Bildtker. Ons hele leven hebben we dat gevoel gehad. Ik ben op 11 november 1939 op Davila geboren als oudste van zes kinderen. Met zijn achten woonden we dus in een van die twee onder-een-kap woningen. Het was behelpen, maar als kinderen hadden we daar geen weet van: het hoorde zo dat ik met een zusje in het alkoof sliep, dat de anderen allemaal op zolder sliepen. Ik kreeg toen ik ouder werd een eigen slaapkamer, een afgeschut deel van de slaapkamer van hait en mim. Ik moest door hun slaapkamer heen naar mijn kamertje. 

Tineke Dekker Sebastiana, mijn vrouw, werd op 31 januari 1943 in de Altoenaestraat geboren. Later woonde ze in de Beuckelaerstraat waar haar ouders in 1958 een huis door timmerman Postma lieten bouwen. Beiden zijn we dus rasechte Bildtkers.

Hait was melkboer. Ik moest heel vaak mee venten en vooral ’s winters helpen om de bakfiets door de sneeuw te duwen. Eigenlijk was ik altijd bij het venten betrokken als het maar even kon van school. Zo herinner ik mij de vrouw van de tabakswinkel in de ‘buurt’, de latere Van Harenstraat. Jannigje heette ze. Ze wilde altijd voor dubbeltje brij. Hait deed maar wat en als ik haar hielp dan gokte ik ook maar wat. Op een gegeven moment zei ze tegen hait: “Ik heb liever dat Doeke het doet, want dan krijg ik voor dat dubbeltje veel meer brij”. Het was ook bij Jannigje dat Piet Hayma en ik een pijp kochten. We mochten één keer per maand bij de knapenvereniging roken. Wij deden dat niet maar dat gaf toch een gevoel dat we wat meewarig door de anderen werden aangekeken. Wij waren maar softies. Sigaretten hadden we geen zin in. We besloten een pijp bij Jannigje aan te schaffen. We probeerden het uit maar het was niet een succes. Dat ding borrelde altijd en je kreeg een bittere smaak in de mond. Een tweede pijp werd aangeschaft, iets groter om dat vocht wat weg te krijgen. Ook geen succes: we hebben na dit avontuur nooit meer gerookt.

Ik ging naar de Slotschool en herinner mij nog precies de onderwijzers. Juffrouw Plet in klas één. Meester Van Houten deed toen nog klas twee en drie, maar ging al gauw naar de nieuwe ULO. Het gebouw werd naast de Slotschool in hout opgetrokken door timmerman Jouke Schat, een oom van Tineke, die later naar Australië emigreerde. In de tweede klas van de ULO hoorde het toenmalig hoofd meester Maat dat ik wel graag architect zou willen worden. Het ging op school zo goed dat hij tegen mijn ouders zei dat ik naar de HBS moest. Om van klas twee naar de tweede klas van de HBS te gaan moest ik bijgespijkerd worden voor wiskunde. En dat deed meester Fijnvandraat. Maar die architectenkeuze ging op de HBS niet door. Volgens de wiskundeleraar zou ik te weinig ruimtelijk inzicht hebben. Pech dus. Ik koos toen voor geneeskunde want dokter worden vond ik ook wel heel geweldig. Ik had heel veel ontzag voor mensen die wat meer waren dan wij.

Het is gelukt. Ik ging aan de VU studeren. Maar dat viel nog niet mee voor een plattelandsjongen die nog nooit in Amsterdam was geweest en geen enkele voorstelling had wat een Universiteit behelsde. Ik kwam ook bij allemaal studenten die uit andere milieus zoals kinderen van artsen, burgemeesters etc. afkomstig waren. Maar goed, ik haalde met vlag en wimpel alle examens en zo onderscheidde ik mij van de anderen waar ik toch wel langzamerhand een goed contact mee kreeg. De studie ging zo vlot dat ik een goede bijbaan als assistent van een professor kreeg en dus zelf ging verdienen. Ik werd zelfs hoofd van het praktische onderwijs in de anatomie en daar leerde ik de jongerejaars studenten hoe het lichaam in elkaar zit. We ontleedden die lichamen in de snijzaal.

Intussen kwam ik in de latere studiejaren heel vaak naar St.-Anne. Al heel jong trokken Tineke Dekker en ik samen op. De eerste foto van onze ‘verkering ’is van 1954, zij 11 jaar en ik 14 jaar. De hele studietijd hielden we contact door een dagboek te schrijven dat we twee maal per week als brief verstuurden.

Ik deed in 1963 mijn doctoraalexamen en daarna moest ik nog de praktische coschappen lopen. Maar we hadden toen al zo lang verkering dat we toch wel graag wilden trouwen. Mijn baan aan de Universiteit leverde net genoeg op dat we ervan konden leven. Toen al heel gauw een baby zich aankondigde was het wel eens moeilijk om rond te komen. Mijn versleten broek kon niet worden vervangen dan moest eerst het vakantiegeld komen.

Maar we hebben het gered, ook toen de eerste en tweede zoon, Thijs en Arjan, werden geboren. Ik deed mijn artsexamen in 1966. Maar wat dan…? Internist worden, zei mijn hoogleraar, maar zelf had ik een zwak voor de huisartspraktijk. Toevallig werd ons een praktijk aangeboden op de Veluwe, in Wezep, een praktijk met een apotheek aan huis. En dat zochten we, want Tineke had geleerd voor apothekersassistente en had voor ons trouwen in Leeuwarden in de apotheek gewerkt. Vlak voordat we naar Wezep gingen werd onze dochter Petra geboren, de vierde, Hans, werd in 1970 in Wezep geboren. Ik deed zelf de bevalling. 

Maar het viel de eerste tijd niet mee om als dokter te functioneren. Mijn eerste bevalling deed ik in een woonwagen. Het kamertje was zo klein dat de echtgenoot in de deuropening moest blijven staan. Maar het ging allemaal goed. Mijn eerste hulp bij een verkeersongeval was dramatisch. Ik werd geroepen bij een botsing tussen een trekker en een vrachtwagen. Toen ik arriveerde zag ik al heel gauw dat het een misse boel was: de bestuurder van de trekker was zijn halve hoofd kwijt en was dus niet meer in leven. Dan moet je ook als jonge en onervaren dokter wel even slikken.

Ik ben altijd heel nieuwsgierig geweest en dat leidde ertoe dat ik wel eens wilde weten waarom iemand hoofdpijn had en wat ik eraan kon doen. Heel lang heb ik op dat onderwerp gestudeerd en ben daar op gepromoveerd. Wat me toen heel erg heeft getroffen is dat hoofdpijn heel vaak te maken heeft met de omgeving: stress in het gezin of op het werk, verkeerde gewoontes zoals een lichaamshouding waarbij de schouders altijd opgetrokken zijn. Veel meer zaken ontdekte ik waarbij omstandigheden een grote rol spelen. 

Ik verdiepte mij toen in de sociale omstandigheden van mijn patiënten en dat leidde er uiteindelijk toe dat ik mijn werk als huisarts heb opgegeven om in de sociale geneeskunde te gaan werken. Ik kreeg een baan als adviserend geneeskundige bij het ziekenfonds in Zwolle. Heel veel onderzoek deed ik over hoe dokters werken, hoeveel geneesmiddelen ze voorschrijven en hoeveel mensen in de praktijk naar de specialist gaan. Vanuit de publicaties viel ik op in Groningen en men vroeg om de leerstoel Sociale Geneeskunde in te vullen. Zo werd ik daar professor. Prachtig om daar verder onderzoek te doen, maar ook heel mooi was dat ik studenten les kon geven, colleges over de invloeden die kunnen leiden tot ziekten. 

Ik vertelde ze dan over mijn ervaringen uit de praktijk. Ze waren onder de indruk van het verhaal over ‘Johannes de Doper’ die nog in een plaggenhut op de heide woonde en die door zijn slechte omstandigheden en zijn armoede ziek werd. Ik vond hem op een gegeven moment in de hoek van de kamer waarin ook de kippen, de geit en een paar schapen bivakkeerden. Hij had een beroerte en was zo vervuild dat ze hem in het ziekenhuis eerst in de week hebben gelegd. Hij redde het, maar de hut was opgeruimd voor hij weer naar Wezep kwam.

We kwamen nog veel naar St.-Anne. Hait was begin jaren ’70 in de sanering gegaan. Ze woonden toen op de Kaai, waar nu het cafetaria is gevestigd. We bouwden een huis voor hen op het Jan Geertsplein. Alle keren als we weer in St.-Anne zijn, gaan we even naar dat cafetaria en zitten op de plek waar vroeger de ‘melkkarre’ stond en de frisdranken etc. tegen de muur opgeslagen waren. Het is altijd weer een hele ervaring.

We komen graag weer op het Bildt en voelen ons daar helemaal thuis. Wel zien we hoe langer hoe minder mensen die we nog van vroeger kennen. Nee, dan op het kerkhof waar we ook elke keer even naar toe gaan om de stenen op het graf van onze ouders te controleren. Dan dwalen we ook wat rond en komen veel en veel meer bekenden tegen dan op het dorp. En we kennen die mensen nog heel goed en vertellen elkaar de verhalen van de meesters die daar liggen, over dorpsgenoten die we allebei hebben gekend en over onze vroegere schoolgenoten. En dan gaan we ook steeds weer naar de Zwarte Haan, eten daar wat en genieten van het Wad waar vroeger kinderen zich onder het slik smeerden en dan in het kanaal gingen zwemmen om weer schoon te worden.

Ik kreeg na ons trouwen de boeken van Hartman Sannes van mijn schoonvader en heb die uitgebreid gelezen. Toen ben ik mij bewust geworden hoe bijzonder ons stukje grond, dat het Bildt heet, is. En ook hoe de Bildtse taal uniek is. Wij hebben die in huis altijd gesproken en doen dat nog. Tegen de kinderen wel Nederlands, maar die zijn wel ‘besmet’ met de Bildtse tongval. We hadden een abonnement op de Bildtse Post vanaf ons trouwen. Zo bleven we op de hoogte. We hebben met leedwezen van het vertrek van de Bildtse Post kennis genomen. Hoe komen we dan aan ons nieuws uit het Bildt? Foppe de Haan had dat door en verzamelde de nieuwe krant en gaf ons vorig weekend alle nummers van Bildt.nu mee. We hebben ze allemaal direct gelezen. Misschien zal dat de connectie met het Bildt zijn, waar we op zitten te wachten.

Doeke Post
Kerst 1962 op de Noordervaart.